Vion maakt al sinds zijn oprichting in 2003 minieme winsten. Het werd opgericht om de heftige concurrentie tussen slachterijen op te heffen. De geringe winstgevendheid was in eerste aanleg minder belangrijk dan het omkeren van de negatieve spiraal van die concurrentie. Toch begint de situatie nu spannend te worden omdat het bedrijf op zijn vermogen dreigt in te teren. Niettemin geeft de top van het bedrijf aan dat de gevolgde koers - concentratie van de varkensslacht en het maken van concepten zoals het 1-ster varkensvlees in samenwerking met de Dierenbescherming - de juiste is.

Ilona Lesscher van boerenblad Nieuwe Oogst dook in het jaarverslag van VION over 2011 en constateerde dat circa 44 miljoen aan gelegenheidsbaten - uit vrijvallende voorzieningen en latente verplichtingen - bij elkaar is gesprokkeld om de winst niet negatief te laten zijn. Die berekening werd dit weekend teruggetrokken. Hoe roder de cijfers, hoe dramatischer het nieuws moet Lesscher gedacht hebben. Maar zelfs zonder het aanzetten van die cijfers is de situatie al dramatisch genoeg. Het is namelijk niet ondenkbaar dat de koers inderdaad de juiste is, maar dat de marktomstandigheden de koers onmogelijk maken.

Vion is het derde grote voedingsmiddelenconcern van Nederland. Het moet Unilever en Heineken voor laten gaan en laat zelf net FrieslandCampina achter zich.

FrieslandCampina is net als Vion een bedrijf in boerenhanden. De 'aandelen' zijn in handen van een coöperatie van boeren die het beleidsmatige heft in handen van een directie hebben gegeven. FrieslandCampina behaalde € 285 miljoen winst op een kleine 9 miljard omzet in 2011. De in producten vergelijkbare Franse niet boergenoteerde zuivelgigant Danone verdiende ruim 1,7 miljard op een omzet van 19 miljard. Unilever en Heineken boekten omzetten van € 46,5 miljard en 17,1 miljard en boekten daarop nettowinsten van € 4,6 (Unilever) en € 1,4 miljard (Heineken). Daarmee verdiende FrieslandCampina 3% per euro omzet, Danone 9%, Unilever 10%, Heineken 30% . De varkensslachter blijft ver achter. Terwijl FrieslandCampina het vergeleken bij Vion goed lijkt te doen, moet geconstateerd worden dat Danone driemaal zoveel verdient. Net zoveel als een algemeen voedingsmiddelenconcern als Unilever.

De verhoudingen tussen omzet en nettowinst laten zien dat de verhoudingen bij boergenoteerde bedrijven uit de pas lopen met vrije markt bedrijven. In vleesproductie is de situatie dramatisch te noemen. Dat wordt verklaard door de geringe waardetoevoeging. Brouw bier van goedkope grondstoffen als water, hop en granen. Geef er een sterk merk aan en je verdient geld. Maak toetjes van melk en je verdient geld. Helaas moet je er ook melk en kaas bij verkopen waar nauwelijks waarde aan toe te voegen valt. Toch moet je dat omdat je de melk van je aandeelhouders niet kunt weigeren en ze - steeds meer - melk gaan maken. Het zijn net varkenshouders. Boeren maken steeds meer om hun kosten laag te houden, maar kunnen niet op tegen de kostprijzen van productie van elders.

Kijkend naar de winst van FrieslandCampina - een boerencoöperatie die vele merkconcepten, van Mona tot CoolBest, in huis heeft - zou je kunnen denken dat bedrijven die óók te maken hebben met de invloed van primaire productie op hun resultaat het slechter doen, dan bedrijven die vrijelijk overal in de wereld kunnen inkopen. Dat moet iets betekenen. Verwerkers die aan boeren vast zitten raken achterop in winstgevendheid en lopen het risico te verdwijnen. Hun boeren staan reeds op instorten.

FrieslandCampina en zijn rechtsvoorgangers zijn al decennia verder in hun merken- en conceptenaanpak dan Vion en doet het daarom beter. Vergeleken bij het beursgenoteerde Danone blijft echter ook dit dit boergenoteerde bedrijf ver achter. Kan een Vion met zoveel achterstand het redden tegen de overal in de wereld opkomende vleesproductie en de weerstand daartegen in eigen land?

Dat is de vraag die gesteld moet worden. Er zit een politieke vraag aan vast: als we vlees - zelfs maar tot bijvoorbeeld een derde van onze huidige consumptie - willen blijven produceren in Noord-West Europa, dan zal de productieketen daarvan politiek beschermd moeten worden. Anders is het niet ondenkbaar dat die productieketen verdwijnt en wij voortaan in Zuid-Amerika, de VS, China en mogelijk Rusland om de buitengewoon kostbaar wordende restjes moeten bedelen. Die consequentie wordt in Den Haag en Brussel nog nauwelijks begrepen, terwijl het wel eens ouderwets tijd zou kunnen zijn voor een heuse Europese agrofoodpolitiek.
Dit artikel afdrukken