Over de herkomst van de kapucijner (blauwschokker) is eigenlijk nog niet veel op een rijtje gezet. De informatie is divers en soms zijn bronnen niet te controleren, want onbenoemd. En er is nogal wat verwarring over wat nu wél en niet kapu’s zijn. Grauwe erwt, rozijnerwt, kapucijner, gerimpelde erwt, het staat vrolijk door elkaar. Dit heb ik uit mijn thuisbibliotheek kunnen achterhalen. Het gemiddelde groentenboek is behoorlijk sumier in de berichtgeving.
Het zaaigoed
Turkenburg’s handboekje voor het kweeken van groenten in den vrijen grond, 10e druk meldt:
“Capucijners zijn hierin van andere doperwten onderscheiden, dat de erwten of zaden in drogen toestand grauw en bruin zijn en zeer geschikt voor wintergebruik. Ze worden echter evenals alle doppers ook onrijp-gedopt genuttigd. Het gewas is over het geheelgrover. Een algemeen kenmerk is, dat de bloemen paarsch gekleurd en de oksels der bladeren paarsachtig getint zijn. De witte capucijner wikt echter hierin van de andere soorten af. Als doperwt, onrijp gebruikt, is deze soort (van Engelschen oorsprong) malsch en zoet van smaak, het meest overeenkomend met de gerimpelde doperwten. Ze is zeer goed voor de inmaak, mits jong geplukt, daar anders de schillen der erwten hard worden. De wijze van telen van capucijners komt geheel overeen met die der gewone doperwten. De stamcapucijners, die evenals de stam-doppers geen rijshout behoeven, worden ook gelijk deze gekweekt.”
Geen vermelding van rasjes dus. Die vind je wel bij de online catalogus van Ton Vreeken:
Hij maakt onderscheid tussen de kapucijner en de grauwe erwt. In zijn sortiment heeft hij de hoog groeiende Ezetha en de laagstam Desiree. Daarnaast heeft hij de grauwe erwt ‘grote grauwe stam ‘gastro’, die ook omschreven staat als rozijnerwt of grote kapucijner. Het zijn bruin gemarmerde erwten, die wat meliger en zoeter van smaak zijn dan de blauwschokkers. Ik heb ze een jaar in de tuin gezet, de opbrengst is ook geringer en er zitten minder erwten in een peul, dan bij blauwschokkers of moderne doperwtenrassen het geval is.
De geschiedenis
Johannes van Dam is al eens in de geschiedenis gedoken. Hij schrijft in De Tafel van Tien (1997) en ik citeer niet volledig, maar relevante tekst:
“De voorlopig oudste vermelding van kapucijners is te vinden in de Nieuwe Vaderlandsche Kookkunst van Johannes Allart, Amsterdam 1797, waar ze worden behandeld als doperwten: in pompwater gaar gekookt, maar dan wel met bruine jus opgediend, hoewel met een peterseliesaus ook mag. Het gaat hier alleen om verse kapucijners.
Het Haagsche Kookboek uit 1934 bleef steeds over verse kapucijners spreken, en dan nog wel twee soorten: de witte en de bruine. Daar staat gelukkig bij dat ze met witte de groen kokende kapucijners bedoelen. Overigens geven de Haagse dames – terecht – aan dat je jonge kapucijners moet stomen (er waren voor de oorlog speciale erwtenstomers!), en oude gaar kookt, in water zonder zout. Dat laatste is om ervoor te zorgen dat de schil niet hard wordt. Witte kapucijners meng je ‘in de dekschaal’ met een klont boter, bruine met bruine boter of vleesjus. De verse kapucijners die je nu koopt, meestal blauwschokkers, zijn ‘witte’.”

De bewering van Peter Bauwens in zijn Erwten, Bonen en Maïs (2006) “Kapucijners kunnen terugkijken op een bijna eeuwenoude traditie bij ons” moet dus óf een lokale Vlaamse of Belgische traditie zijn, óf onjuist, gezien de receptuur uit het einde van de 18e eeuw.
De naamgeving
Ook hier weer een citaat van Johannes van Dam. Hij mag graag ontmythologiseren en dat vind ik zeer tot zijn eer strekken. Jammer van het leuke verhaal, misschien, maar aan saaie feiten heb je meer.
“Kapucijner zou de naam zijn geworden omdat deze variëteit van de grauwe erwt voor het eerst in een kapucijner kloostertuin is voorgebracht. Wanneer? Herman van Dommele schrijft in zijn Van kapucijner tot doperwt (1991) dat men al in de Middeleeuwen over kapucijners spreekt, waarvan de vale kleur doet denken aan het habijt van de monniken van de orde met dezelfde naam: grauw-bruin-grijs. Daar heb ik zelf niet een bron voor kunnen vinden. Bovendien onderscheidt hij zich in zijn kleur niet veel van de grauwe of vale erwt. Dus die etymologie betwijfelen we ook.”
Kortom: “we” weten het nog niet. Wanneer iemand tijd heeft om oude (18e eeuwse) zaaigidsen door te ploeteren, valt er wellicht meer uit te vinden.
Dit artikel afdrukken