De Amerikaanse agronoom Norman Borlaug was de vader van de 'groene revolutie', de landbouwrevolutie die in de jaren 60-80 van de vorige eeuw zorgde dat de landbouwproductie zodanig steeg dat landen als India, China en Indonesië zelfvoorzienend konden worden. Hij kreeg in 1970 de Nobelprijs voor de Vrede voor zijn bijdrage aan de wereldvoedselproblematiek. Zijn aanpak bestond uit het selecteren van tarwe- en rijstsoorten met een hogere opbrengst, in combinatie met pesticiden, kunstmest en innovatieve irrigatietechnieken.

Borlaug liet ons de zogenaamde Borlaug-hypothese na. Die stelt dat het intensiveren van landbouw ook de oplossing biedt voor het beschermen van bossen en andere ecosystemen tegen oprukkende landbouwers.

In een post op het Agriculture and Ecosystems Blog schrijft Fred Pearce over het huidige denken ten aanzien van de Borlaug hypothese.

Voorstanders van de hypothese zijn te vinden onder wetenschappers die streven naar hogere opbrengsten én onder 'conservationists' die intensieve landbouw prefereren boven groene, weinig intensieve, biologische landbouw. Ook duikt de hypothese op in het klimaatdebat: intensieve landbouw kan 'climate-smart' worden. Lord Nicholas Stern, de Britse econoom van het invloedrijke Stern Review on the economics of climate change, vertaalt de Borlaug hypothese als volgt: “Op Braziliaanse weiden graast één dier per hectare. Maak er daar twee van en je kunt het regenwoud van de Amazone redden.”

Simpel gezegd: als landbouw alleen maar ging over genoeg eten verbouwen om de wereld te kunnen voeden, dan zou inderdaad intensivering zorgen dat er land overblijft voor natuur. Maar marktkrachten gooien roet in dat eten.

Want, zeggen de tegenstanders van de hypothese: boeren hakken geen bos om om de wereld te voeden, dat doen ze om geld te verdienen. Dus als je boeren efficiënter en productiever maakt, maak je een nog grotere bedreiging van ze voor de natuur. In de woorden van Tony Simons, adjunctdirecteur van het World Agroforestry Centre in Nairobi: “Borlaug dacht dat als je de armoede in het grensgebied van het bos aanpakte, de boeren niet langer met hun machetes het bos in zouden trekken. Wat er gebeurde was dat ze genoeg geld kregen om een kettingzaag te kopen en daarmee richten ze nog veel meer schade aan.”

Ook blijkt uit recente onderzoeken dat landen met snel toenemende opbrengsten hun voor landbouw bestemde gronden niet minder snel zien groeien, hetgeen je zou verwachten op grond van de Borlaug hypothese. Toenemende oogsten van voedselgewassen stimuleren het verbouwen van andere - niet-eetbare - gewassen zoals katoen, rubber of biobrandstoffen. Er wordt dus geen land bespaard en geen natuur gered.

De achterliggende krachten zijn marktwerking en globalisatie. Er valt geld te verdienen aan meeropbrengsten - kijk maar naar de Indonesische palmolie: maar een fractie van de olie die gewonnen wordt op de plantages die in de plaats zijn gekomen van de oorspronkelijke bossen is bestemd voor eigen gebruik. De rest levert gewoon geld op. De Borlaug hypothese zou wel eens onderuit gehaald kunnen worden door een moderne versie van de Jevons paradox: intensievere landbouw schroeft het ontginnen van land voor nieuwe boerderijen op in plaats van dat het minder wordt.

Dan is er nog de vraag of de eenmaal bespaarde natuur wel voldoende CO2 buffer biedt voor de intensievere landbouw. Al die intensieve boerenbedrijven hebben immers een grote CO2 voetafdruk. Op termijn wordt die CO2 footprint alleen maar groter.

De conclusie van dit alles is dat de Borlaug hypothese geen stand houdt. Verhogen van opbrengsten door agribusiness te bedrijven spaart nog geen boom, laat staan een bos. Jammer voor Borlaug. Toch heeft de Green Revolution heel wat miljoenen mensen van de hongerdood weten te redden.

Fotocredits: Texas A&M AgriLife, Dr. Norman Borlaug
Dit artikel afdrukken