In tal van landen ontstaat, binnen de landbouw, een tegenstelling van een geheel nieuwe orde. Deze tegenstelling en de daarmee samenhangende verdeeldheid vormen in toenemende mate een bedreiging voor de voedselzekerheid, maar ook voor het klimaat en het welzijn van miljoenen boeren en boerinnen. Hoewel de uitdrukkingsvormen variëren treft men deze tegenstelling op tal van plaatsen aan. In veel landen in het globale zuiden gaat het om de relatie tussen een klein segment landbouwbedrijven die voornamelijk voor de export produceren en de meerderheid die vooral voor de binnenlandse markt produceert. De schaarse productiemiddelen (water, land, krediet, toegang tot markten en/of landbouwpolitieke steun) worden daarbij onttrokken aan de boerenlandbouw en vervolgens toebedeeld aan het agro-export segment.
De schaarse productiemiddelen (water, land, krediet, toegang tot markten en/of landbouwpolitieke steun) worden daarbij onttrokken aan de boerenlandbouw en vervolgens toebedeeld aan het agro-export segment
Dit gaat gepaard met groeiende armoede, werkeloosheid en wanhoop. Marokko is een schrijnend voorbeeld - en helaas niet het enige. Ook in Europa doet de nieuwe tegenstelling zich vrijwel overal gevoelen. In Italië stonden enkele jaren geleden de COBAS, de agressieve comités van agrarische ondernemers die alle regels voor marktordening aan hun laars lapten, lijnrecht tegenover de meerderheid van melkproducenten. En in Nederland zitten we nog middenin de fosfaatkwestie: een gigantisch milieuprobleem maar ook een omvangrijk politiek probleem dat ontstond doordat een kleine groep van grootschalige melkproducenten de productie enorm uitbreidde om vervolgens, met steun van LTO, ministerie, industrie en bank, de rekening te deponeren bij grondgebonden boeren die de productie niet of slechts mondjesmaat hadden uitgebreid. Gelukkig wist de Tweede Kamer dit werkelijk krankzinnige plan bij te buigen.

De genoemde voorbeelden hebben allemaal één ding gemeen. Ze verwijzen naar bedreigingen, spanningen en conflicten die voortkomen uit de landbouwsector zelf.

Bedrijfsstijlen
Tot voor kort kwamen de bedreigingen voor de boerenlandbouw van de kant van de agro-industrie, banken, een minder gelukkig landbouwbeleid of, op bepaalde plaatsen, van grote kapitalistische landbouwondernemingen. Het ging, zogezegd, om bedreigingen die van buiten kwamen. De nieuwe bedreigingen daarentegen komen van binnen. Dit kan omdat de gezins- (of familie-) landbouw zich de afgelopen decennia langs twee uiteenlopende sporen heeft ontwikkeld. Het éne traject is dat van de boerenlandbouw, het ándere dat van de ondernemerslandbouw. Het gaat hierbij niet om een verschil als tussen zwart en wit en het gaat al helemaal niet om het verschil tussen klein en groot. Het gaat, in essentie, om uiteenlopende strategieën voor de organisatie van de voedselproductie en de ontwikkeling van het agrarische bedrijf, om uiteenlopende logica’s.

Het begrip bedrijfsstijl relateert de organisatie van productie en ontwikkeling aan het culturele repertoire van boer en boerin alsmede aan de relaties die boerenbedrijf, markten, technologie en landbouwbeleid met elkaar verbinden
Gezinsbedrijf is een begrip dat vooral verwijst naar juridische relaties. Op een gezinsbedrijf berust de eigendom deels of geheel bij het boerengezin. Datzelfde gezin levert alle of in ieder geval de meeste arbeid en de beslissingen worden binnen het gezin genomen. Dit begrip is erg nuttig om het boerenbedrijf af te bakenen ten opzichte van grote kapitalistische boerenbedrijven zoals we die elders kennen en megabedrijven zoals die hier in de maak zijn. Maar er kunnen meerdere zielen in één borst verkeren. Binnen het kader van het gezinsbedrijf kunnen de bedrijfsopzet, de structuur van het productieproces en de aard van de bedrijfsontwikkeling immers sterk variëren. De sociaal-materiële aard van het productieproces blijft buiten beschouwing en precies daarom draait het bij de nieuwe tegenstellingen. Om daar greep op te krijgen is het begrip bedrijfsstijl nodig. Een bedrijfsstijl specificeert de logica waarmee de productie wordt opgezet en het bedrijf wordt ontwikkeld. Het begrip bedrijfsstijl relateert de organisatie van productie en ontwikkeling aan het culturele repertoire van boer en boerin alsmede aan de relaties die boerenbedrijf, markten, technologie en landbouwbeleid met elkaar verbinden.

Wageningen heeft een rijke traditie van bedrijfsstijlenonderzoek (Hofstee, 1946; Ploeg, 1993)1. Dat onderzoek heeft veel inzichten opgeleverd inzake de verscheidenheid in en van de landbouwbeoefening. Het leert ook dat een belangrijk deel van die verscheidenheid teruggaat op een onderliggende dimensie die gaat van boerenlandbouw naar ondernemerslandbouw2. Beide patronen hebben zich de laatste 25 jaar steeds sterker ten opzichte van elkaar geprofileerd. En op de raakvlakken tussen beiden doen zich nu die nieuwe, interne tegenstellingen voor.


Ondernemerslandbouw is uitgegroeid tot een voorname bedreiging van boerenlandbouw
Ondernemerslandbouw is uitgegroeid tot een voorname bedreiging van boerenlandbouw (die de meerderheid van boeren en bedrijven vormt). Ondernemerslandbouw staat ook haaks op de ‘nieuwe schaarstes’ waarmee onze samenlevingen zich geconfronteerd weten (en die te maken hebben met klimaat, water, werkgelegenheid en voedsel). Echter, onder het mom alle gezinsbedrijven te helpen, worden landbouwpolitiek, belangenbehartiging, kredietverlening en relaties met agro-industrieën zó vorm gegeven dat de baten hoofdzakelijk naar de ondernemerslandbouw gaan, terwijl de kosten grotendeels worden afgewenteld op de boerenlandbouw. In het dominante vertoog wordt dat op tal van manieren goedgepraat. In deze uiteenzetting wil ik evenwel aangeven dat er al met al op het verkeerde paard wordt gewed.

Boerenlandbouw
Boerenlandbouw is een institutie, een consistent geheel van diepgewortelde regels, dat al duizenden jaren lang bestaat. Het is een institutie die arbeid en grond3 op een hechte, unieke en onderscheidbare wijze met elkaar verbindt. Het is ook een institutie die een manier van boeren met zich meebrengt die het hoofd weet te bieden aan tal van, soms ook barre, ecologische en sociaaleconomische omstandigheden. Boerenlandbouw is op verschillende manieren gerepresenteerd en in tal van theorieën is de ondergang ervan aangekondigd. Ondanks dat telt de boerenlandbouw wereldwijd méér bedrijven en méér betrokkenen dan ooit eerder in de wereldgeschiedenis. Bovendien hangt de toekomst van de wereld mede af van de boerenlandbouw – al was het alleen al omdat meer dan 70% van alle voedsel wordt voortgebracht door de boerenlandbouw (Samberg et al, 2016).

Ziedaar de kern van boerenlandbouw: het vermogen om de levende natuur door middel van boerenarbeid om te zetten in voedsel
De kern van boerenlandbouw is de beschikking over de hulpbronnen en hulpmiddelen (resources) die nodig zijn voor de agrarische productie. Een boerenbedrijf is geworteld in en steunt op een zelfstandig beheerd geheel van resources. Deze resources vormen tezamen een patrimonium, het behoort de boerenfamilie en wordt van generatie op generatie doorgegeven.

Het geheel van benodigde resources omvat mede de ‘levende natuur’ die besloten ligt in bodem, water, dieren, planten, vruchtbomen, zaden en, meer algemeen, in het omringende ecosysteem. Het bevat óók het vermogen van degenen die boeren om deze levende natuur te kennen, er mee om te gaan en om te zetten in voedsel. Ziedaar de kern van boerenlandbouw: het vermogen om de levende natuur door middel van boerenarbeid om te zetten in voedsel.

De beschikking over zo’n basis leidt tot, en draagt, zelfstandigheid en maakt een autonoom beheer van en controle over het productieproces mogelijk. Het zelfstandig beheerde geheel van resources creëert ‘speelruimte’ zoals mijn vriend en collega Norman Long (2001) bij voortduren heeft gesteld: boeren worden zo in staat gesteld zo nodig tegen de stroom in te gaan, iets nieuws te ontwikkelen en/of een anticyclische koers te varen. Gesloten kringlopen (bijvoorbeeld die van mest-bodem-voer-dieren) spelen een cruciale rol: ze vergroten de autonomie. Goed uitgebroeide dierlijke mest houdt in dat er geen of in ieder geval veel minder kunstmest hoeft te worden aangeschaft. Een goede graslandproductie brengt de luxe met zich mee dat er geen of veel minder krachtvoer hoeft te worden gekocht.
Gesloten kringlopen (bijvoorbeeld die van mest-bodem-voer-dieren) spelen een cruciale rol: ze vergroten de autonomie
Een goed uitgebalanceerde diervoeding verlaagt de stress in de veestapel zodat de veearts minder vaak hoeft te komen. Een zelfstandige opfok van jongvee betekent dat er minder of zelfs helemaal geen noodzaak is vee aan te kopen en dat het risico op insleep van ziektes dus afwezig is. Boerenlandbouw is ook “kreas buorkjen”, zoals men in Friesland zegt: elegant boeren. Mens, dier, bodem, gewas en omgeving zijn met elkaar in evenwicht en vormen, inderdaad, een esthetisch of, als je wilt, een aantrekkelijk geheel. Overigens hebben Friezen daarop niet het alleenrecht. In Italië spreekt men “la bel’azienda” (Bolhuis & Ploeg, 1985), in Peru gaat om om “la linda producción” (ibid.) en in de Mandara bergen van Kameroen wordt hetzelfde fenomeen omschreven als “farming gently” (Zuiderwijk, 1998). Tegelijkertijd is boerenlandbouw productief (Larson et al., 2012). En vandaag de dag ontdekken we ook dat het bij uitstek “natuurinclusief” is.

Het punt is dat in het globale noorden de geïnstitutionaliseerde wetenschap het vermogen heeft verloren om boerenlandbouw te onderkennen en te waarderen
Alles in balans
Binnen het boerenbedrijf moeten tal van zaken met elkaar worden gecombineerd en dat moet op weloverwogen wijze worden gedaan. De sleutel tot succes ligt, in de boerenlandbouw, bij het vinden - steeds weer - van het juiste evenwicht. Alles moet in balans zijn4. Dit betreft niet alleen de agronomische balansen (bijvoorbeeld die tussen de draagkracht van de grond en de omvang van de veestapel) maar ook en met name de sociaal-economische balansen. De beschikbare arbeid en de omvang en aard van het productieproces moeten steeds weer op elkaar worden afgestemd. Maar bijvoorbeeld ook het spaarvermogen in en van het bedrijf enerzijds en het ritme van bedrijfsontwikkeling anderzijds. Dit wordt allemaal in evenwicht gebracht met behulp van het culturele repertoire (de vuistregels, collectieve geheugen, de waarden en normen, etc.) van elke bedrijfsstijl. Nogmaals: een goed uitgebalanceerd bedrijf is een ‘mooi bedrijf’ en als het aankomt op een positieve balans van spaarvermogen en groei dan spreekt men van een ‘vrij bedrijf’ (Ploeg, 2013). En dat is bepaald geen romantiek. Het hebben van een ‘mooi en vrij’ bedrijf is, zoals het afgelopen decennium heeft getoond, van het grootste belang als er sprake is van een steeds weer opflakkerende crisis. Dan vertaalt ‘mooi en vrij’ zich als weerbaarheid. Dan stelt het de boer in staat om slechte tijden het hoofd te bieden (Oostindie et al., 2013; Dirksen et al., 2013).

De genoemde kenmerken treft men zowel in het globale zuiden als in het globale noorden aan. Er kunnen forse verschillen zijn in inkomens, welzijn, sociale positie en productievolumes – maar in analytisch opzicht kan het zowel hier als daar om boerenlandbouw gaan. Boeren hier en daar structureren productie en bedrijfsontwikkeling volgens een zelfde logica: de logica van boerenlandbouw. Dat we ook hier in het globale noorden boerenlandbouw kennen zal overigens velen verbazen zo niet verwarren. Toch is dat niet verbazingwekkend. Het punt is dat in het globale noorden de geïnstitutionaliseerde wetenschap het vermogen heeft verloren om boerenlandbouw te onderkennen en te waarderen.

Dit is fundamenteel anders dan de logica van het boerenbedrijf welke draait om het combineren van arbeid en levende natuur teneinde op efficiënte wijze voedsel voor de markt te produceren
Ondernemerslandbouw
Ondernemerslandbouw verschilt sterk van boerenlandbouw. Het is niet gebaseerd op een eigen en autonoom geheel van productiemiddelen maar op een voortdurende aanvoer van middelen van elders. De belangrijkste resources zoals het voer voor de dieren, meststoffen voor de grond, jongvee om melkkoeien te vervangen, zaden en ga zo maar door, worden deels, soms zelfs geheel aangekocht op de verschillende markten - ze worden niet voortgebracht in het bedrijf zelf. Hetzelfde geldt voor arbeid, kennis, machinediensten, gebouwen en meer in het algemeen, de ontwikkeling van het bedrijf - daarbij heeft krediet vrijwel geheel de rol overgenomen van besparingen die in het bedrijf zelf worden gerealiseerd5. Dit alles betekent dat ondernemerslandbouw bovenal een financiële operatie is geworden: het gaat om geld dat wordt geïnvesteerd in productiemiddelen die op hun beurt worden omgezet in producten waarmee méér geld wordt verkregen zodat aan de financiële verplichtingen kan worden voldaan. In het kort: met geld méér geld maken. Dit is fundamenteel anders dan de logica van het boerenbedrijf welke draait om het combineren van arbeid en levende natuur teneinde op efficiënte wijze voedsel voor de markt te produceren.

In de vroege jaren ’70 verzamelde ik grappen uit de boerenwereld. Als ik daar naar terugkijk is het opvallend hoeveel er betrekking hebben op de relatie tussen boer en bank
Speculant
Ondernemerslandbouw heeft onmiskenbaar geleid tot nieuwe identiteiten. De typische agrarische ondernemer is niet meer op de eerste plaats een kundige boer die van het boerenwerk houdt. Hij of zij neigt meer naar een handelaar, een manager en, het moet worden gezegd, ook een beetje naar een speculant.

In de vroege jaren ’70 verzamelde ik grappen uit de boerenwereld. Als ik daar naar terugkijk is het opvallend hoeveel er betrekking hebben op de relatie tussen boer en bank. Zo is er de boer die de bank directeur opbelt en zegt: “het is zover, ik ga met vakantie”. “Dat is mooi”, antwoordt de directeur, “maar waarom vertel je me dat?”. Waarop de boer uitlegt ”dat lijkt me nogal wiedes, de meeste koeien zijn van jou en het lijkt me niet meer dan normaal dat jij nu jouw deel van het melken voor je rekening neemt”. Mensen maken vaak grappen over situaties die nieuw en ongemakkelijk zijn - grappen ook waarmee ze hun ongenoegen kunnen uiten. Nu hoor je dergelijke grappen niet meer. Hoge schulden zijn het nieuwe normaal. De totale schuld van landbouwbedrijven in Nederland (schulden binnen de familie niet meegerekend) bedraagt inmiddels meer dan €30 miljard. Dat is 10 tot 15 maal het totale inkomen dat per jaar op deze bedrijven wordt verdiend.

1 Een uitgebreid overzicht wordt gegeven in Ploeg, 1999.
2 In internationaal verband worden meestal de termen “peasant agriculture” en “entrepreneurial agriculture” gebruikt. Soms is dat onhandig omdat vooral in de Angelsaksische traditie de term ‘peasant’ een negatieve bijklank heeft.
3 In het Engels spreekt men van een “land-labour institution”.
4 In theoretisch opzicht is dit door de door Russische landbouweconoom Chayanov (1925) uitgewerkt. Dat heeft de arme man overigens weinig goed gedaan. Hij werd, voor zijn theoretische werk, door Stalin opgesloten in de Goelag-archipel alwaar hij later ook werd gefusilleerd.
5 Arbeidsinvesteringen, het kopen van en goed onderhouden van tweedehands machinerie, etc., spelen een vergelijkbare rol.


De afscheidsrede van Jan Douwe van der Ploeg (26-1-2017) wordt in vier delen op Foodlog gepubliceerd.
Dit artikel afdrukken